Thursday 21 November 2024 | Home | Informatie | Multimedia | ANBI
Contact: mail#

Boomkikker

Voor een volledige levenscyclus zijn drie verschillende typen habitat nodig:

  1. een voortplantingswater, waar in het voorjaar de voortplanting plaatsvindt en de larven opgroeien.
  2. het landleefgebied, waar de soort vanaf de voortplantingstijd tot de overwintering (periode maart-oktober) verblijft.
  3. het overwinteringsgebied, waar boomkikkers in de periode oktober-maart de winter doorbrengen. Dit is waarschijnlijk ondergronds. 

In vergelijking met andere amfibieën stellen boomkikkers specifieke en hoge eisen aan de kwaliteit van hun voortplantingswater. Uit ervaring blijkt dat niet alle wateren elk jaar aan deze eisen voldoen. Clusters van geschikte voortplantingswateren zijn daarom voor het voortbestaan van de soort van groot belang. Indien wateren klein zijn en niet regelmatig worden onderhouden, dient een cluster op zijn minst uit tien verschillende wateren te bestaan, die maximaal 500 meter uit elkaar liggen (Vos, 1994 in: Crombaghs en Lenders, 2001).

Voor een goBoomkikker.jpged voortplantingswater noemen Crombaghs en Lenders (2001) de volgende kenmerken:

  • Het zijn dynamische, voedselarme maar goed gebufferde of hooguit matig voedselrijke wateren, bij voorkeur tussen de 500m2 en 200 m2. De vegetatie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van planten met fijn verdeelde bladeren, zoals waterviolier, watervorkje en waterranonkel.
  • Ze verkeren in een jong successiestadium of liggen in een omgeving waar verdere successie tot een climaxstadium van nature of door beheer wordt voorkomen.
  • Ze hebben een grote oppervlakte/diepte verhouding.
  • Ze hebben een open zonnige ligging. Direct aan de oever bevindt zich overwegend een korte kruidachtige vegetatie (geen struiken en bomen).
  • Er komt beslist geen vis in voor, ook geen kleine soorten als stekelbaars.

Aan het landbiotoop stellen Crombaghs en Lenders (2001) de volgende eisen:

  • Een hoge graad van bezonning. Als gevolg hiervan bestaat er een voorkeur voor begroeiing met een zuidelijke of zuidwestelijke expositie.
  • Een relatief hoge grondwaterstand en een relatief hoge luchtvochtigheid. Dit vinden we vooral in gebieden met veel houtwallen en bosjes die een sterk windbrekende werking hebben.
  • Een deel van de vegetatie dient te bestaan uit planten van meer dan een meter lengte of struikachtige vegetatie, bij voorkeur bosschages met een complexe structuur en een hoge dichtheid aan twijgen en bladeren. Een groot aandeel aan hoge bomen met kale onbegroeide stammen is ongunstig.
  • Poelkikkers komen vooral in kleinere poelen voor      

Aanwezigheid van planten met grote bladeren die voldoende stevigheid bieden om zonnende boomkikkers te dragen. De vegetatie dient bovendien veel bloem- en vruchtrijke platen te bevatten, waardoor de insectenrijkdom gegarandeerd is. Vooral braamstruiken vormen geliefde verblijfplaatsen. Bossen zijn volgens Sparreboom (1981) niet de favoriete landbiotoop, bosranden en houtwallen wel.Hoe groter het aantal poelen in een straal van 750 meter en hoe meer struweel en houtwallen in een straal van 1000 meter rond de poel, hoe groter de kans dat de poel bezet is door boomkikkers (Vos, 2000).

 

foto